RASBESCHRIJVING VAN DE KLEIN ZILVER                       
                  (Bron: Hét boek der pelsdieren)
Dit ras is afkomstig uit Engeland. Omstreeks 1630 kwam het zilverkonijn reeds in Engeland voor. Volgens Prof. Nachtsheim is het ras in de 16e eeuw als  mutatie ontstaan uit wildkleurige konijnen. De eerste zilvers waren wildkleurig, later fokte men ze ook in zwart en geel. In Nederland erkend op 20 oktober 1907. Het zilverkonijn onderscheidt zich van andere rassen, doordat op een leeftijd van ongeveer 5 a 6 weken een verandering van pelskleur plaatsvindt. De verzilvering begint op de neus, waarna deze zich voortzet over de rest van het lichaam.
Het proces, waarin een groter aantal nieuwe haren wordt voorzien van een zilverwitte haartop dan in de vorige pels, wordt verzilveren genoemd. Afhankelijk van de mate van verzilvering is een onderverdeling gemaakt in een lichte, een midden en een donkere nuance. Men spreekt van licht zilver als bijna alle haartoppen verzilverd zijn, waardoor het dier op enige afstand een geheel licht uiterlijk heeft. Bij nadere beschouwing zijn enige niet verzilverde haren, regelmatig verdeeld over de pels, duidelijk waarneembaar. Het aantal niet verzilverde haren is aanzienlijk geringer dan het aantal wel verzilverde haren. Er is sprake van midden, als iets minder dan de helft van de haartoppen is verzilverd.  Hierbij ontstaat het beeld dat de niet verzilverde haren iets sterker op de voorgrond treden. Men spreekt van donker als slechts een gering aantal haartoppen verzilverd is, zodat het dier op enige afstand geheel gekleurd lijkt. Bij nadere beschouwing zijn enige verzilverde haartoppen, regelmatig verdeeld over de pels, duidelijk waarneembaar. Het aantal verzilverde haartoppen is aanzienlijk geringer dan het aantal niet verzilverde haren. Het aantal bij donker zilver is ongeveer even groot als het aantal niet verzilverde haren bij licht zilver. Als leidraad zegt men nog wel eens één op twintig. Het zal begrijpelijk zijn dat telling achterwege blijft. Men spreekt van zwevers als de verzilvering noch tot de ene noch tot de andere nuance behoort; een dier is te licht verzilverd voor midden en te donker voor licht. Egaal verzilverde dieren kunnen erg waardevol zijn voor de fok. Zoals hier dus al is vermeld, dient de verzilvering niet alleen in de juiste graad voor te komen maar moet vooral gelijkmatig zijn. De snuit, staart en voorbeentjes willen bij zilvers nog al eens iets donker zijn, doch men dient er naar te streven om een egale verzilvering over het gehele lichaam te verkrijgen, waarbij inbegrepen de staart. Beschikt men over een fotografisch geheugen dan zal men zich gemakkelijk een beeld van de verschillende nuances, aan de hand van goed vergelijkingsmateriaal, kunnen vormen en behouden. Wil de verzilvering goed uitkomen dan lijkt het voor de hand liggend, dat bij elke kleurslag de tussenkleur en de toppen van de niet verzilverde haren intensief gekleurd moeten zijn.


Onze Klein Zilvers zijn in het recente verleden wat achtergebleven in bouw. Koppen werden smaller terwijl ook de voorhand diezelfde fout ging vertonen. Europees gezien waren we nergens meer. Mede op advies van de Speciaalclub werd het minimum- en maximumgewicht verhoogd met 250 gram. De resultaten bleven niet uit, want reeds na korte tijd werd de Klein Zilver weer een acceptabel konijn. De beharing is normaal te noemen. Bij een grove beharing zou de verzilvering niet mooi en goed tot zijn recht komen en lijken de verzilverde toppen soms langer dan normaal. Een kortere beharing spreekt soms in het voordeel van het zilverkonijn. Men dient echter de onderwol niet te verwaarlozen en dunne beharing te vermijden. Nogal voorkomende fouten zijn: niet gelijkmatig verzilverde extremiteiten, doorlopende, geheel kleurloze haren. Gele aanslag op de buik bij de geelzilvers. Ticking bij geelzilvers (vooral op oortjes, kop en staart). Men gebruikte nooit geelzilvers komende uit een kruising met konijngrijs voor de verdere inkruising met geelzilvers.


   RASSTANDAARD  VAN  DE   KLEIN   ZILVER
      (Bron: De standaard uitgegeven door de N.K.B.)

Duitsland: klein Silber
Frankrijk: Argente Anglais
Engeland: Silver
Land van oorsprong: Engeland                                  
In Nederland erkend: 20 oktober 1907
1. Gewicht
2. Type, bouw en stelling
3.Pels en pelsconditie
4.Nuance verzilvering. Dekkleur
5.Gelijkmatigheid verzilvering
6.Tussen-, grond- en buikkleur
7.Lichaamsconditie en verzorging
  Totaal

  10 punten
  20 punten
  20 punten
  15 punten
  15 punten
  15 punten
    5 punten
100 punten

Bij zilverkonijnen vindt vanaf een leeftijd van ongeveer 6 weken een verandering plaats in de pelskleur,  die samen gaat met de drie verharingen in het eerste levensjaar. Het proces waarbij telkens een steeds groter aantal nieuwe haren van een pigmentloze zilverwitte top is voorzien, wordt verzilvering genoemd.
1. Gewicht.                                                                                                                                                             Het gewicht is 2,00 tot 2,75 kg.                                                                                                            Puntenschaal voor het gewicht:
Gew. (kg)                  2,00-2,10                  2,20-2,30                   2,40-2,75            
Punten                             8                                9                                 10                                                           
2. Type, bouw en stelling.
Het type is iets gedrongen (typegroep C). De bouw is goed gevuld in voor- en achterhand. De benen zijn kort en stevig. Het ras is middelhoog gesteld. Een juiste stelling toont de aanwezige rasadel. De kop is krachtig ontwikkeld met brede snuit, kaken en wangen. De oren zijn stevig van structuur met lepelvormig afgeronde oortoppen, zijn goed behaard en worden V-vormig gedragen. De oorlengte is van  8 tot 10 cm. Ideale oorlengte: 9 cm. Het geheel in harmonie met het lichaam.

3. Pels en pelsconditie. De pels is iets korter dan normaal, dicht ingeplant, rijk aan onderhaar en glanzend. Bij een vrij korte, dichte en glanzende pels komt de verzilvering het best tot uiting. De ideale pelsconditie bij het tentoonstellingsdier is een geheel doorgehaarde pels, zonder dun behaarde of kaal plekje. De verharing herkent men duidelijk aan het grannenhaar, het oude afstervende en het nagroeiende, krachtige gekleurde haar is zichtbaar en te onderscheiden. Niet enkele in 't rond vliegende haren, maar flink loslatende haar is als verharing te beschouwen. De pels moet glanzend en aanliggend zijn.

4. Nuance verzilvering (dekkleur). De dekkleur van de niet verzilverde haren moet zuiver diep van kleur en glanzend zijn. De verzilverde haren moeten daartegen duidelijk afsteken. De snorharen die niet verzilverd zijn, zijn gekleurd overeenkomstig de pelskleur, bij konijngrijs zijn deze echter zwart (uitgezonderd de snorharen in de kaakrand, deze hebben de kleur van de kaakrand). De oogkleur is bij de blauwe nuances blauw, bij geel bruin en bij de overigen donkerbruin. De nagelkleur is bij konijngrijs, zwart en bruin donkerhoornkleurig, bij blauw en geel is de nagelkleur hoornkleurig.
Voor de beoordeling van de drie  nuances geldt de volgende leidraad.
Licht. Bijna alle haartoppen  zijn verzilverd, zodat het dier op enige afstand een geheel licht uiterlijk heeft. Bij nadere beschouwing zijn enige niet verzilverde haren, regelmatig verdeeld over de pels. duidelijk waarneembaar. Het aantal niet verzilverde haren is aanzienlijk geringer dan het aantal wel verzilverde haren.
Midden. Iets minder dan de helft van de haartoppen is verzilverd. Hierbij ontstaat het beeld dat de niet verzilverde haren iets sterker op de voorgrond treden.
Donker. Een gering aantal haartoppen is verzilverd, zodat het dier op enige afstand geheel gekleurd lijkt. Bij nadere beschouwing zijn enige verzilverde haartoppen, regelmatig verdeeld over de pels, duidelijk waarneembaar. Dit aantal verzilverde haartoppen is aanzienlijk geringer dan het aantal niet verzilverde haren. Het aantal verzilverde haartoppen bij donker zilver is ongeveer even groot als het aantal niet verzilverde haartoppen bij licht zilver. 

5. Gelijkmatige verzilvering. De verzilvering moet niet alleen in de juiste nuance, maar vooral ook regelmatig op het gehele lichaam voorkomen. De snuit, oren, wangen en voorvoeten zijn soms iets donkerder, door de relatief kortere pels. Er dient naar gestreefd te worden een egale kleur en verzilvering te verkrijgen over het gehele lichaam. Dit mag echter niet ten koste gaan van de onderkleur. Bij konijngrijs ontstaat door mengeling van kleuren een ander beeld dan bij de eenkleurige Klein Zilvers. Daarom zijn in de midden nuance van deze kleur iets meer verzilverde haren nodig om hetzelfde beeld op te roepen dan bij de eenkleurige.

6.Tussen-, grond- en buikkleur. De onderkleur (tussen- en grondkleur) moet zuiver zijn en er mogen geen doorlopende lichtgekleurde haren in voorkomen. De tussen- en grondkleur zijn zeer intens. Bij de verschillende kleurslagen is de tussen- en grondkleur als volgt:                                                                                                                                                            Konijngrijs: Tussenkleur warm roestroodbruin, grondkleur donkerblauw.                                                      Zwart        : Tussenkleur zwart, grondkleur donkerblauw.
Bruin         : Tussenkleur bruin, grondkleur blauw.                                                                                     
Blauw        : Tussen- en grondkleur blauw.                                                                                              
Geel           : Tussenkleur warm roodgeel, grondkleur geel.                                                                               
Bij konijngrijs is de buikkleur wit met donkerblauwe grondkleur.
Bij geel is de buikkleur wit tot roomkleurig. Grondkleur aan de buik is wit.

7. Lichaamsconditie en verzorging. Het spreekt vanzelf dat op een tentoonstelling of keuring het konijn in de beste conditie aanwezig moet zijn. Het lichaam is goed bevleesd en gespierd en voelt hard aan. Slappe, magere of te vette dieren zijn ongewenst. De nagels zijn regelmatig en evenwijdig met het loopvlak geknipt, zonder het "leven" te raken, ook de duimnagels. Het gehele dier, met name de pels, de voetzolen, de nagels, de binnenzijde van de oren, de geslachtsdelen en rondom de anus moet schoon zijn.  De pels is vrij van klitten. Het oog is helder en tintelt van levenslust. Een dier dat aan een keuring mee doet, dient goed getraind te zijn, zodat de aanwezige rasadel door een goede stelling wordt getoond.
Lichte fouten. Geringe afwijking in type en/of bouw. Geringe afwijking in nuance verzilvering. Iets veel of iets weinig verzilvering op dek, snuit, wangen, oren, borst, benen of staart. Iets onregelmatige verzilvering. Iets verbleekte dekkleur. Enkele witte of doorlopende kleurarme haren. Iets ticking bij geel. Kleurarme snorharen, uitgezonderd die bij konijngrijs en geel in de kaakrand staan. Iets zwakke tussen- en/of grondkleur. Iets zwakke grondkleur buik bij konijngrijs. Iets gele aanslag op de buik konijngrijs en roomkleurige grondkleur aan buik bij geel.
Zware fouten. Grote afwijking in type en/of bouw. Sterke afwijking in de nuance van verzilvering, zoals te rijk of te weinig verzilverd voor de midden of de donkere nuance of te weinig verzilverd voor de lichte nuance. Sterke afwijking in de gelijkmatigheid van de verzilvering, zoals te veel of te weinig verzilverde extremiteiten. Sterk verbleekte dekkleur. Te veel witte of te veel doorlopende kleurarme haren. Te veel ticking bij de kleur geel. Te zwak gekleurde snorharen, uitgezonderd die bij konijngrijs en geel in de kaakrand staan. Te zwakke tussen- en/of grondkleur. Ontbreken van grondkleur buik bij konijngrijs.  Gele grondkleur buik bij geel. Sterke gele aanslag op de buik bij konijngrijs en geel.





Nederlandse Zilver Club