De Zilverkonijnen onderscheiden zich van andere rassen, doordat vanaf een leeftijd van ongeveer 6 weken een verandering van de pelskleur plaatsvindt, welke gelijke tred houdt met de drie verharingen in het eerste levensjaar. Het proces, waarin telkens een groter aantal nieuwe haren van een pigmentloze, zilverwitte top is voorzien, wordt verzilvering genoemd. Naarmate de verzilvering in meerdere of in mindere mate optreedt, is een onderverdeling gemaakt in een lichte, een midden en een donkere nuance. Voor elke van deze nuances, waarvoor een bepaalde graad van verzilvering wordt geeist, volgt hieronder een nadere omschrijving. De Zilverkonijnen zijn erkend in de kleurslagen konijngrijs, zwart, bruin, blauw en geel.
1. Type en Bouw. De lichaamsbouw is licht gestrekt, zonder smal of lang te zijn, met enigszins breed bekken; bij de rammen iets meer gedrongen, zonder plomp te zijn.De benen zijn kort en krachtig. De kop is krachtig ontwikkeld. De borst is breed, waardoor de nek kort toont. deze is stevig en krachtig van aanzet. De stand is hoog op de benen, zodat de buik geheel vrij komt. Alleen bij overjarige vrouwelijke dieren is een geringe wamaanzet of halskraagje toegestaan. De oorlengte bedraagt 13 - 15 cm. Ideale oorlengte 14 cm. De oren zijn vlezig van Structuur, zonder vouwen of plooien.
2. Gewicht. Het gewicht bedraagt 3,75 - 4,75 kg.
Puntenschaal voor het gewicht.:
gewicht 3,75 kg 4 kg 4,25 - 4,65 kg 4,75 kg
punten 6 8 10 9
3. Pels en pelsconditie. De beharing is zeer dicht en in tegenstelling tot vele andere rassen niet kort, maar met een minimumlengte van 3 cm. Bij terugstrijken slaat het haar niet direct terug, maar neemt, dankzij de rijke onderwol, zeer langzaam de natuurlijke ligging weer in. Juist deze haarstructuur is van belang, om de pelswaarde zo hoog mogelijk op te voeren. De ideale pelsconditie bij het tentoonstellingsdier is een geheel doorgehaarde pels, zonder dun behaarde of kaal plekje. De verharing herkent men duidelijk aan het grannenhaar, het oude afstervende en het nagroeiende, krachtige gekleurde haar is zichtbaar en te onderscheiden. Niet enkele in 't rond vliegende haren, maarflink loslatende haar is als verharing te beschouwen. De pels moet vol ingehaard, glanzend en aanliggend zijn.
4. Verzilvering(dekkleur). De dekkleur van de niet verzilverde haren moet zuiver diep van kleur en glanzend zijn. De verzilverde haartoppen moeten daartegen scherp afsteken. De snorharen die niet verzilverd zijn, zijn gekleurd overeenkomstig de pelskleur, bij konijngrijs zijn deze echter zwart. De oogkleur dij de blauwe nuances blauw en bij de overige donkerbruin. De nagelkleur is bij konijngrijs en zwart, donkerhoornkleurig, bij bruin, blauw en geel is de nagelkleur hoornkleurig.
Voor de beoordeling van de drie nuances geldt de volgende leidraad.
Licht. Bijna alle haartoppen zijn verzilverd, zodat het dier op enige afstand een geheel licht zilverkleurig uiterlijk heeft. Bij nadere beschouwing ziet men echter enige niet verzilverde haren regelmatig over de pels verdeeld. Hoewel dit aantal niet verzilverde haren ver in de minderheid is vergeleken met het aantal wel verzilverde haren, mogen de niet verzilverde haren niet te gering zijn.
Midden. Ongeveer de helft van de haartoppen is verzilverd, met dien verstande, dat de niet verzilverde haren iets sterker op de voorgrond treden.
Donker. Een gering aantal haartoppen is verzilverd, zodat het dier op enige afstand geheel gekleurd lijkt. Bij nadere beschouwing ziet men echter enige verzilverde haartoppen regelmatig over de pels verdeeld. Dit aantal verzilverde haartoppen mag niet te gering zijn, maar dient toch ver in de minderheid te zijn van de niet verzilverde haren. Het aantal verzilverde haartoppen bij donker Zilver is ongeveer even groot als het aantal niet verzilverde haartoppen bij licht Zilver.
5. Gelijkmatigheid. De verzilvering moet niet alleen in de juiste nuance, maar vooral ook regelmatig op het gehele lichaam voorkomen. De snuit is dikwijls iets donkerder, dit is aan dit ras eigen. Er dient naar gestreefd te worden een egale kleur en verzilvering te verkrijgen, over het gehele lichaam, oren, benen en staart inbegrepen.
6. Tussen- en grondkleur. Zijn bij alle kleurslagen intensief. De onderkleur moet zuiver zijn, d.w.z. er mogen geen witte haren in voorkomen. Bij de verschillende kleurslagen is de tussen- en grondkleur als volgt: Konijngrijs: Tussenkleur warm roestbruin, grondkleur donkerblauw.
Zwart : Tussenkleur zwart, grondkleur donkerblauw.
Bruin : Tussenkleur bruin, grondkleur blauw.
Blauw : Tussenkleur blauw, grondkleur blauw.
Geel : Tussenkleur donkergeel tot warm roodgeel, grondkleur geel.
Bij konijngrijs en geel, die de wildkleurfactor hebben, is de buikkleur, evenals de kaakranden, binnenzijden van de benen en de onderkant van de staart, wit. De grondkleur op de buik bij konijngrijs is blauw.
7. Lichaamsconditie en verzorging. Het spreekt vanzelf, dat op een tentoonstelling of keuring het konijn in de beste conditie moet worden voorgebracht. Het lichaam goed bevleesd, gespierd, met andere woorden zo hard als een bikkel. Slappe, magere of te vette dieren zijn uit den boze. De nagels worden regelmatig evenwijdig met het loop vlak, zonder het "leven" te raken geknipt, ook de duimnagels. De nagels zijn vrij van mest en mestballen. De gehele pels alsook de voetzolen en binnenzijde van de oren en de geslachtsdelen moeten schoon zijn. De dieren worden vrij van klitten voorgebracht. Het oog moet helder zijn, tintelend van levenslust. Een dier dat ter keuring wordt aangeboden is goed getraind, zodat rasadel door een goede stelling wordt getoond.
Lichte fouten. Geringe afwijkingen in type en/of bouw. Iets dunne oren. Geringe afwijkingen in de zuiverheid en de gelijkmatigheid van het dek en de extremiteiten, zoals: iets meer verzilverde oren, borst, voeten of staart. Iets onregelmatige verzilvering. Iets verbleekingte dekkleur. Enkele witte of doorlopende verzilverde haren. Iets minder sterke tussen- en/of grondkleur. Iets gele aanslag op de buik, bij de kleurslag geel. Iets zwakke blauwe grondkleur aan de buik bij konijngrijs. Iets ticking op het dek bij de kleurslag geel. Kleurarme snorharen.
Zware fouten. Grove afwijkingen in type en/of bouw. Sterke afwijkingen in de zuiverheid en gelijkmatigheid en gelijkmatigheid van het dek en en de extremiteiten, zoals: te veel of te weinig verzilverde delen van het lichaam (zie lichte fouten). Sterk verbleekte dekkleur. Onvoldoende tussen en/of grondkleur. Te veel of doorlopende verzilverde haren. Ontbrekende grondkleur aan de buik bij konijngrijs. Sterke gele aanslag op de buik, alsmede buikkleur die geel opblaast bij de kleurslag geel. Te veel ticking bij de kleurslag geel. Te zwakke kleur van de snorharen.